De eerste productiejaren van FIAT
Tijd om een kijkje te nemen in de oude wieg van de Italiaanse auto-industrie, dat nagenoeg vanaf de eerste dag gedomineerd werd door Fabbrica Italiana Automobili Torino. Twee jaar geleden doken we al in deze inspirerende periode van de Piemontese hoofdstad, toen we letterlijk op zoek gingen naar de oorsprong van Lancia op een steenworp afstand van Fiat aan de Via Ormea. Voordat Turijn vooral dankzij FIAT vanaf de Eerste Wereldoorlog in een Detroit aan de voet van de Alpen veranderde, begon alles op bescheiden wijze aan de Corso Dante vanaf 11 juli 1899. Wat aanvankelijk nog FIA heette (Fabbrica Italiana di Automobili), was het resultaat van een overname voor 20.000 lire van een jonge industrie genaamd ‘Accomandita Ceirano & C.’. De overname van het nog maar net opgerichte Ceirano & C., was het gevolg van de nodige opstartproblemen binnen deze firma. De gebroeders Ceirano begonnen vervolgens na de verkoop van de fabriek, vanaf 1901 opnieuw voor zichzelf. Ook deze firma transformeerde weer en vervolgens nam Giovanni Ceirano tevens ene Vincenzo Lancia in dienst. Lancia werd daarna een belangrijke testpiloot/coureur bij Fiat en stichtte zijn eigen merk voor luxe automobielen in 1906. FIAT had in tussen meer geluk dan Ceirano dat begin jaren ’20 ophield te bestaan. Fiat is misschien niet het meest exotische automerk uit Italië, maar het is wel de meest betekenisvolle naam in de geschiedenis van een moderne jonge Europese geïndustrialiseerde natie. Dat omschreven we ook toen we onlangs de dood van de ‘vader’ van het naoorlogse Fiat (de kleinzoon van de oprichter) herdachten.
Giovanni Agnelli kocht de nieuwe fabriek vanaf de eerste dag met het doel, om voor een grotere doelgroep automobielen te produceren. De basis voor het eerste model, de ‘3½ HP’, is tweezits Ceirano ‘Welleyes’ van ingenieur Aristide Faccioli. Daarvan werden in 1899 acht stuks gebouwd. In die tijd hadden het reeds ver geïndustrialiseerde Groot Brittannië, Duitsland en Frankrijk een groeiende auto-industrie. Maar Turijn bleef als ongekroonde Italiaanse hoofdstad niet achter en maakt in een paar jaar een grote inhaalslag. Voordat FIAT een feit was, waren er in Italië drie producenten; Lanza en Ceirano in Turijn en Ricordi in Milaan. Lanza bouwde in 1895 op succesvolle wijze de eerste Italiaanse auto. Lanza ontsloeg de zeer talentvolle Giovanni Battista Ceirano die voor zichzelf begon en nam Giovanni Agnelli in dienst. In Café Madame Burello werd dankzij de ondersteuning van financier Banco di Sconto e Sete, in 1899 een nieuwe belangrijke fabriek gesticht. Agnelli werd bijgestaan door de notabelen Emanuele Cacherano di Bricherasio en Cesare Goria Gatti, tevens oprichters van de ACI (Automobile Club d’Italia). Deze laatste liet de naam F.I.A. binnen een jaar veranderen in Fabbrica Italiana di Automobili. In deze tijd geldt echt het gezegde ‘de ene z’n dood de ander z’n brood’, wat tegelijkertijd ook zorgde voor de bloei van nieuw bedrijfjes. Tevens gingen voor 1907 al een hoop ten onder, maar Fiat bleef maar bloeien, harder dan wie dan ook. Dat bleef niet onopgemerkt en het management werd zelfs in 1908 en 1909 voor de rechter gesleept, op verdenking van illegale bedrijfsvoering en boekhouding.
FIAT versterkte de directie in de dagen van de ondertekening met knowhow en invloed van mannen die reeds actief waren binnen de industrie in Turijn zoals Roberto Biscaretti di Ruffia (oprichter van het latere eerste automobielmuseum te Turijn samen met Gatti), markies Alfonso Ferrero di Ventimiglia (tevens oprichter van de tweede voetbalclub van Italië), bankier Michele Ceriana-Mayneri, jurist Carlo Racca, landeigenaar Lodovico Scarfiotti, effectenmakelaar Luigi Damevino en de ervaren industrieel Michele Lanza. Dit waren tevens de aandeelhouders (150 per persoon van 200 lire per aandeel) die samen Fiat op een waarde brachten van 800.000 lire. De bank was met 750 aandelen de grootse aandeelhouder (4000 aandelen in totaal). De ambities van Fiat waren dus duidelijk en hadden vanaf de eerste dag niets met kleinschaligheid te maken, ook al bestond de bescheiden fabriek aan Corso Dante eerst uit enkel 50 werknemers. Het waren de jaren van grote industriële bloei, want in 1901 had Turijn 335.000 inwoners, waarvan 15.000 in de metaalindustrie werkten. Daarvan werkten slechts een paar honderd in de piepjonge auto-industrie. Fiat begon in de eerste jaren van de twintigste eeuw samen met andere bouwers tussen de rivier de Po en het toen net aangelegde spoor in de wijk Porta Nuova.
Binnen tien jaar was het aantal bewoners en werknemers al flink toegenomen en telde de wijk Borgo San Paolo aan de andere kant van de treinrails en het centraal gelegen treinstation maar liefst 13 autobouwers ( en 32.000 inwoners) en had de stad 427.000 inwoners. In Borgo San Paolo waren in de periode tot 1921 de autobouwers Ceirano S.A., Chiribiri, Diatto, Fast, FOD, Itala, Lancia, Lux, OMT, Nazzaro, SCAT, SPA en Taurinia gevestigd. Veel arbeiders werkten verder in de staalindustrie voor de grote werkgever Ansaldo, in de noordelijker gelegen wijk Barriera di Milano waar al snel 25.000 mensen woonden. De industrie verplaatste zich mede dankzij Fiat, gaande weg naar het zuiden van de stad. Van Porta Nuova in het begin van de eeuw naar Lingotto vanaf de Eerste Wereldoorlog. Lancia bleef intussen in Borgo San Paolo gevestigd en groeide uit tot de grootste producent in dat stadsdeel. De fabriek aan de Corso Dante bleef meer dan 20 jaar draaien en vormde het hart van de eerste jaren van Fiat. Fiat produceerde in 1903 een aantal van 103 auto’s, waar bijvoorbeeld nog geen achteruitversnelling op zat. In 1904 was Fiat nog een kleintje binnen de Italiaanse auto-industrie. Van de 3080 automobielen die in dat jaar geproduceerd werden waren er maar 268 van het merk Fiat.
De nieuwe gebouwen werden op 19 maart 1900 ingewijd. In dat jaar werkten er 120 werknemers en zes jaar later waren dat er reeds 1500. De productie liep in die periode op van 24 auto’s op jaarbasis naar 1150. De koetswerken werden intussen op diverse plaatsen in de stad door verschillende bouwers tot stand gebracht. De eerste Fiat-fabriek is ingericht naar het idee van ingenieur Enrico Marchesi, die tevens de directeur werd van deze locatie (tot 1924). Naast de aangrenzende hallen voor productie (de situatie destijds is goed te zien op de bovenste foto), bevindt zich het kantoorgebouw in Art Nouveau-stijl met kenmerkende bloemdecoratie op het timpaan met de duidelijke merknaam (f0t0 boven). Opties op een locatie langs het nabij gelegen Via Nizza en Corso Germano Sommeiller werden afgewezen, evenals een plek langs het tegenwoordige Corso Turati. Fiat moest het echter met een plekje iets zuidelijker doen, wat gezien de industriële kaart uit die tijd niet de eerste keus leek. Het gaat om 9100 vierkante meter voor een prijs van 7 lire per m². Het werk begon al voor de officiële goedkeuring van het stadsbestuur. De fabriek kijkt in het oosten uit op het grote Parco del Valentino, met daarachter de rivier en de heuvels van Turijn.
In 1908 maakt Fiat al een sprong naar Amerika waar men start met Fiat Automobile Co. voor de productie van commerciële voertuigen. In dat jaar produceert Fiat ook voor het eerst voor de Italiaanse land-, luchtmacht en marine. Fiat produceert vanaf 1909 de Fiat ‘1 Fiacre’ die in diverse Europese steden als taxi werd ingezet. In 1911 wordt er al bij wijze van prestige een supersnelle Fiat s76 300 HP Record gebouwd. Een auto met een gigantisch blok van bijna 29.000 cc, 290 pk en een top van bijna 300 km per uur. Fiat produceert in die fase ook vrachtwagens voor de Russische bondgenoot, het leger van de tsaar.
De eerste seriematig geproduceerde automobiel wordt de Fiat 12/15 HP ‘Zero’ uit 1912, waarvan er in het eerste jaar 2000 zijn geproduceerd. Dit vormt een historisch keerpunt in Fiat’s drang naar massaproductie. In deze periode worden er in 1 jaar maar liefst 2700 auto geassembleerd en werken er zo’n 5000 man in de fabriek. Dankzij de voortvarende aanpak produceert Fiat al in 1913 de helft van alle in Italië geproduceerde auto’s. In 1917 produceert Fiat al 19.184 voertuigen. Vooral legertrucks van het type ’16 BL’. Fiat heeft dan 15.000 werknemers in dienst, veelal vrouwen en kinderen, omdat de mannen aan het front werden ontboden voor een bloederige oorlog tegen Oostenrijk.
[nggallery id=909]
Het fabriekscomplex ligt tussen Via Marocchetti, Via Tiziano en Via Correggio en wordt in een tweede fase (tussen 1906 en 1907) verder naar het westen toe uitgebreid. Het nabij gelegen carrosseriebedrijf Rothschild aan de Via Madama Cristina wordt bij het bedrijf ingelijfd. Ook andere kleine toeleveranciers worden opgenomen in de snel groeiende firma van Agnelli. De ingenieurs Giuseppe Velati Bellini en Alfredo Premoli ontfermen zich over deze uitbreidingen van het complex (deze laatste ontwierp ook het kantoor dat tot op de dag van vandaag bestaat). De oorlog brengt een enorme toename van de productie van voertuigen met nieuwe doeleinden. Italië telt in die jaren in de automobielsector maar liefst 55 producenten. In 1918 werken er al 18.000 werknemers onder moderne omstandigheden met elektrisch verlichte werkplaatsen (foto boven). Vanaf dat punt is Giovanni Agnelli reeds in het Amerikaanse Detroit op bezoek geweest, voor een bezoek aan de grote Ford fabriek met moderne assemblagelijnen. Fiat plant vanaf dat jaar de sprong naar systematische massaproductie met lopende band en richt z’n blik op het nabij gelegen stadsdeel Lingotto, omdat de bestaande structuur dit niet kan herbergen. Fiat is dan de grootste werkgever van Italië na de staalproducenten Ansaldo en Ilva. Andere autoproducenten van betekenis zijn Lancia, Diatto, Itala en de Milanese firma’s Isotta Fraschini, Alfa Romeo en Bianchi. FIAT heeft ook in deze beginfase van landelijk aanzien, te maken met opstandige vakbonden. In september 1920 werd het hoofdkantoor door leden ‘bezet’ uit protest tegen de lage lonen. De revolutionaire roerige jaren 1919 en 1920 worden ook wel de twee rode jaren genoemd (‘Biennio Rosso’) aan de vooravond van het zwart getinte Fascisme dat 20 jaar zou duren.
Fiat’s bestuurders hebben veel macht in het Turijn van het interbellum en maken van Lingotto een gigantische nieuwe structuur, waarbij de bestaande industrie in Porta Nuova verbleekt en waarvoor enkele historische gebouwen in dit groene gebied van landhuizen en parken moesten wijken. De voorbereidingen begonnen al tijdens de Eerste Wereldoorlog in 1915. Een hypermodern complex van 153.000 m² vijf verdiepingen en met testbaan op het dak, werd voor de decennia die volgden, hét symbool van Italië’s gemotoriseerde vooruitgang, vormgegeven door Fiat. Een creatie van architect Giacomo Mattè Trucco dat op 23 mei 1923 geopend werd door koning Vittorio Emanuele III. Ingenieur Ugo Gobbato wordt gezien als de geestelijk vader van Lingotto, aangezien hij de nieuwe productieprocessen installeerde. Fiat is de tweede Europese fabrikant (na Citroën in 1919) die de lopende band introduceert, maar is de eerste met een moderne autofabriek naar Amerikaans model.
De oude fabriek aan de Corso Dante Alighieri krijgt vanaf 1924 een marginale rol zonder productie van auto’s. De laatste auto’s in Fiat’s eerste fabriek werden in 1923 geproduceerd. In Lingotto bouwt men modernere ‘500’ series (501-509) en begint men ook met de bouw van luxere grote auto’s (529). Het is de tijd van de nieuwe Fascistische republiek van premier Benito Mussolini en de productie neemt per jaar met enkele duizenden exemplaren toe. De Fiat 508 ‘Balilla’ wordt vanaf 1932 het symbool van deze vooruitgang. In deze periode produceert Fiat 110.000 auto’s per jaar. Het vooroorlogse hoogtepunt volgt echter met de bouw van een nieuwe fabriek, in het zuidelijkere gebied Mirafiori en de introductie van de goedkope volksauto 500, bijgenaamd ‘Topolino’. In die periode (1936) bouwt Fiat circa 500.000 auto’s in 1 jaar. Lingotto wordt in deze periode gemoderniseerd en blijft tot op de dag van vandaag het hoofdkwartier. Al die jaren bleef de oude fabriek aan de Corso Dante in bezit van het management in Lingotto en werd er zelfs gewerkt. Dat stopte pas in het recente 2004. Vandaag is de oude locatie (althans de overgebleven kantoren) heel passend het documentatiemuseum van Fiat, ‘Centro Sorico Fiat’. De oudere fabriekshallen er tegenover zijn deels ook nog intact en worden de komende jaren geheel gerestaureerd. Mogelijk wil Fiat hier een permanent museum in installeren.
Bekijk hieronder de unieke bewegende beelden (van zeer goede kwaliteit) van Fiat’s productie in 1911 aan de Corso Dante. Een bijzondere kijk in het verre verleden van Fiat en de Italiaanse auto-industrie: